Eén Crosstourer, twee zijkoffers, één bagagerol, negen Michelinkaarten, drie landen, 5000 km. We overgieten dat allemaal met een soundtrack door Thin Lizzy, Johnny Cash en Volbeat en vertrekken richting Zuiden. Niet om per se ergens aan te komen, maar vooral om onderweg te zijn en te rijden, te kijken, te horen en ook een klein beetje te voelen. In het spoor van de Ridders van Santiago, van de Conquistadores uit Extremadura, van de Moren uit Cordoba. Zonet las ik in een rondzwervende extra katern van M&T, naar aanleiding van het overlijden van Dirk Melkebeek een mooie leuze: Nec spe, nec metu. ‘Geen ijdele hoop koesteren, geen verlammende vrees ondergaan’. Laten we dat maar als moto voor deze trip nemen.
Tielt – Poitiers 630 km
De eerste en laatste dag zijn snelwegdagen om wat afstand te creëren en zomerse temperaturen te bereiken. Vandaag dus rustig een zevental uur over een zo recht mogelijke lijn op de kaart naar beneden rijden, zonder veel problemen. De traditionele file in Parijs motorgewijs genomen, aan de péage zover als ik ‘fatsoenlijk’ vond ingehaald, me verbaasd over de besluitloosheid van sommigen als ze een rij moeten vormen en makkelijk een goed hotelletje gevonden.
Nadat ik nog eens was uitgereden om iets te gaan eten, kruiste ik drie ‘zwaantjes’. Ik zag er eentje omkijken en jawel, 500 meter verder werd ik al omsingeld. Eerste vraag, geen letter van begrepen. “Pardon?”
Blijkbaar zat het geronk van vier zware motoren er voor iets tussen want toen alle sleutels omgedraaid waren en ik mijn helm in mijn handen had, ging de conversatie een stuk vlotter. Die mannen waren net zo geïnteresseerd in de motor als in mij blijkbaar, want ruim de helft van het gesprek ging die kant uit.
“Regarde, c’est un cardan, quelle est votre destination monsieur?”.
“Cardan? Oui, euh…destination? Aujourd’hui, en general ou dans la vie? ” Nou ja zeg…
“Pouvez-vous ouvrir les coffres?”
“Bien sur. “
“Oh, c’est du plastique?” “Oui, ils semblent d’aluminium, mais ce n’est pas vrai…”
Uiteindelijk ging dat zo een tiental minuten verder, bleek alles goed, het was een très belle moto en ze vertrokken. Geen woord over alcoholtesters, over het al dan niet fluorescerende stuk van mijn jas, geen papieren, niks. Rare jongens, die Fransen.
Anglets 465 km
Mijn cartografische voorbereiding bleek feilloos en vlot vond ik de N10, dwars door Bordeaux. Daarna de kleine wegen van de Landes opgezocht, op grof asfalt door uitgestrekte naaldbossen, parallel aan de Atlantische Oceaan.
Het weer is allesbehalve super, in de zin dat het zeker niet beter is dan thuis. Halsstarrig weiger ik mijn extra motorbroek over mijn motorjeans aan te trekken, maar het voelt toch allemaal frisjes aan. Het strand was exclusief voorbehouden aan een aantal optimisten, en algemeen was het verrassend rustig overal.
Bayonne – Anglets – Biarritz is een razend drukke verkeersader. Auto’s, bussen, scooters, motoren, fietsen en voetgangers doen er elk hun ding zonder veel naar de ander te kijken. Opmerkelijk is wel: elke busstrook wordt gedeeld met motoren en dat is ook zo aangegeven op het wegdek. Was daar bij ons ook niet eens sprake van?
Uiteindelijk raakte ik in dat hele kluwen lichtjes gedesoriënteerd, vond dan toch de D 810 en moest die tenslotte nog een keer of vier op en af rijden om het hotel van mijn keuze te vinden. Daar kon ik netjes voor de deur parkeren en met het vooruitzicht morgen Spanje binnen te trekken kreeg ik er echt zin in.
Valladolid 475 km
De drukte vanaf Bayonne bleek zich door te zetten tot een heel eind voorbij de Spaanse grens. Alles lijkt geklemd tussen de zee en de Pyreneeën. In die heksenketel miste ik de weg naar de Jaizkebel, net zoals de geplande route via Vittoria Gasseiz. Al lang blij uit de drukte te zijn nam ik vrede met wat er onder de wielen kwam en dat bleek goed. Weliswaar was ik ergens toch een snelweg opgereden, maar dan eentje van het soort dat we in België niet kennen: op en neer, tunnels en bochten, twee vakken en beperkingen tot 50 km/u die je beter respecteert als je de volgende haakse bocht wil halen. Spectaculair was het in elk geval. De kilometers schoten snel op en gezien de enthousiast voorgenomen afstand vandaag was dat maar goed ook. Op een bepaald moment raakte ik in het zog van een aantal Franse Harleys en toen was het ‘cruise-gevoel’ echt niet ver weg.
Van de snelweg af moest ik even zoeken op de kaart waar ik nu precies was, maar amper stond ik langs de weg stil of er stopte een Spaanse motard die me perfect uitlegde waar ik heen moest.
In centrum Burgos kreeg ik snel het gezelschap van de lokale politie op de motor, maar deze keer keek die enkel goedkeurend toe terwijl we samen aan het stoplicht stonden. De Crosstourer heeft veel bekijks hier. Na een korte toeristische rondrit parkeerde ik de motor quasi naast de kathedraal. Knap, vond ik zelf, met ruim 300 kilo, bij 33°, door Spaans verkeer, zonder ooit eerder door Burgos gereden te hebben. De kathedraal is overigens een absolute aanrader!
Eenmaal de stad uit verandert het landschap snel: bruin- gele afgereden graanvelden zover het oog reikt, af en toe een zandwolk die door de hitte omhoog komt en lange kaarsrechte wegen die dat allemaal in stukken snijden. Denk daar op gezette afstand nog een bleekbruin hoopje huizen rond een kerktoren bij en het beeld is volledig.
Kriskras tussen Burgos en Valladolid ligt het vol smalle, mooie wegen waar quasi geen verkeer op zit en de maximale snelheid 90 km/u bedraagt. Iedereen kiest de nieuwe snelwegen die parallel lopen met de oude nationale wegen en zo worden die echt luxe om met de motor over te rijden. Koelte zoeken is er niet echt bij: zowel het asfalt, de velden als de lucht ‘stralen’ warmte uit en de vier cilinders tussen mijn benen raakten ook redelijk op temperatuur.
Het valt op dat alle grote verbindingswegen vernieuwd, uitgebreid, heraangelegd of onderhouden worden door aantallen werkmannen die we ons in België niet kunnen voorstellen. Speciale hulde is hier op zijn plaats voor ‘de vlaggenman’, die de hele dag, eenzaam voor de rest uit, staat te zwaaien met een vlagje om die ene aankomende motor erop te wijzen dat er werken bezig zijn verderop.
Na meer dan 450 km kwam Valladolid in zicht, maar iets specifieks zoeken in een Spaanse grote stad is niet simpel. Het duurde even voor ik voldoende heen- en- weer was gereden om de juiste ‘toegang’ te vinden tot het centrum. Alles is één richting hier!
Als je dan eenmaal binnen bent, geldt het omgekeerde natuurlijk ook: omdat alles één richting is kan je weinig fout doen en rij je zo naar waar je wil zijn. Desnoods na twee rondjes. Met de motor op een meter voor de deur van het hotel was ik gerust en kon ik een beetje de toerist uithangen in het centrum. Na een paar uur rond te sukkelen van bankje naar terrasstoel naar bankje, voelde ik me eigenlijk behoorlijk onwennig zonder helm en motor. Een cowboy en zijn paard zijn ook niet graag gescheiden.
Cacères 380 km
De N620 en daarop aansluitend de N630 (‘Ruta de la Plata’) slingeren zich eindeloos lang door velden en de parallelle snelweg zuigt al het verkeer naar zich toe. Hier en daar zijn er “ghostbenzinestations” die verraden dat er ooit wel doorgaand verkeer was, maar ondertussen hebben de fonkelende Repsol- stations langs de snelweg hun functie volledig overgenomen. Wat dan her en der langs de oude N630 is blijven bestaan, is rond de middag een verzamelpunt voor elke trucker, werkman of gewone passant uit de wijde omtrek.
Nadien wordt het te heet voor de ‘gewone’ mens om zich buiten te wagen, dus was ik de rest van de dag alleen om kilometers door de Spaanse binnenlanden af te leggen.
De dagrit was eigenlijk één lang uitgesponnen afdaling en in de absolute braadpan die Extremadura is, toonde een thermometer op een gegeven moment 37°. Heet dus, en al zeker om in het centrum van Cacères parking en hotel te zoeken. Iedereen rijdt hier motor zonder motorkledij, maar daar zijn een aantal veilige argumenten tegen te verzinnen. Je verbrandt zonder het te beseffen als gek en praktisch rijst de vraag: als ik die jas uitspeel, waar moet ik er dan weer mee naartoe? Het hielp niet dat ik weer een toertje of twee- en- een- half nodig had om me tussen het verkeer door te worstelen. De enige oplossing was uiteindelijk alles afladen en het hotel binnenzetten om nadien tegen de rijrichting in de motor te gaan parkeren. Aan de receptie wilden ze dat ik een ondergrondse autoparking gebruikte, maar ik heb het niet zo voor plaatsen waar de motor netjes afgeschermd staat en iedereen ruim de tijd heeft om sloten open te prutsen en kabeltjes te verbinden.
Cacères zelf is authentiek, volledig beschermd en absoluut de moeite. Unesco- werelderfgoed waar ik opvallend alleen doorheen liep.
Mijn Spaans gaat er na een paar dagen op vooruit en wordt minder roestig. Het lukte om een mislukte VISA- transactie met behulp van de hoteldame te cancellen en stilaan versta én begrijp ik zowat alles wat er op me afkomt. Al is het voor de mensen misschien wel verwarrend: als ik met wat wellicht een draak van een accent is, iets zeg, zijn ze nadien waarschijnlijk nooit helemaal zeker als ik bevestigend knik dat ik het begrepen heb. Maar toen een Spaanse schone deze namiddag in het park een vuurtje vroeg had ik dat toch goed en meteen verstaan.
Cordoba 490 km
In plaats van direct zuidwaarts te trekken ben ik de dag begonnen met een rondritje van 120 km via Trujillo. Dat bleek de moeite waard, aangezien het de stad is van de families Pizarro en de Orrellano. Die eerste veroverde destijds Peru en bracht een kapitaal aan goud terug mee, getuige daarvan de vele paleizen in het oude centrum en het grote ruiterstandbeeld op de Plaza Mayor. De tweede vaarde als eerste Europeaan de Amazone volledig op.
Nadien door magnifieke landschappen gereden, Extremadura uit en Andalusia in. Droog, ruw en dor op het eerste zicht, maar vol stieren, roofvogels en ooievaars voor wie beter kijkt.
De motor krijgt nog steeds veel bijval en aandacht. En terecht: hij blijft er goed uitzien, terwijl ik toch de kilometers in de hitte voel. Nadat ik zo ver mogelijk de N630 bleef volgen (die uiteindelijk naar Sevilla leidt) moest ik toch afslaan richting Cordoba, waar ik ondanks mijn gedegen voorbereiding weer heel snel de weg kwijt was in de smalle witte straten. Gelukkig mag ik niet klagen over mijn oriënteringsvermogen en het feit dat ik kan blijven rijden in het niet te onderschatten Spaanse stadsverkeer. In Trujillo had ik vanochtend tot naast het standbeeld van Pizarro kunnen rijden maar uit beleefdheid deed ik dat toch maar niet. Dat, en het feit dat de lokale politie daar aan het ontbijten was. Ook in Cordoba was het de moeite en op een gegeven moment moest ik eventjes aan de kant afkoelen. Tien minuten later kon ik weer het kluwen in en reed ik quasi recht naar waar ik moest zijn. Zo zie je maar.
Ingecheckt in het hotel met privé- ondergrondse parking waar ik de motor deze keer wel zijn rust en schaduw gunde, had ik hier een dagje extra voorzien om Cordoba volledig door te kammen en even op adem te komen na 2300 km onafgebroken zuidwaarts trekken.
Bovendien: er is genoeg te bezoeken en mijn hoge kilometeraantallen verhinderden voorlopig een beetje om het Spaanse levensritme over te nemen.
Toledo 490 km
Een zwaluw kan niet opstijgen van op de grond. Je moet ze omhoog gooien en hopen dat ze begint te fladderen. Deze wijsheid heb ik geleerd van een kerel op een terras in Toledo, die een zwaluw eerst vruchteloos probeerde te lanceren, waarop een tweede man hem het trucje voordeed.
Ik had toen al een dag door La Mancha in het spoor van Don Quichotte gereden. Eigenlijk stelt het allemaal niet zoveel voor. In het boek van Cervantes worden een paar namen van echte dorpen genoemd, maar zowat elk witgekalkt groepje huizen claimt hier wel iets te maken te hebben met de dolende ridder. Dat zorgt ervoor dat alles nogal twijfelachtig is en ook de hier en daar opgelapte ‘authentieke’ windmolentjes zijn niet echt bijzonder, los van het feit dat ze op plaatsen staan van waaruit je een schitterend uitzicht hebt. De motor – en dan vooral de voorband – had wat last van de combinatie warm rubber/warm asfalt en ik had een keer of twee nipt een kennismaking met het asfalt kunnen vermijden toen alles daardoor gevaarlijk aan het glijden ging, dus eigenlijk was ik blij dat ik zonder ongelukken Toledo bereikte. Het hotel, aan de zuidkant van de stad, net binnen de rivier, was niet veel soeps. Ik moest een beetje een rare vent uit zijn siësta halen om in te checken en de muren bleken van karton. Buiten had ik de motor veiligheidshalve in 1ste geparkeerd om hem niet terug te vinden in de rivier, en toen ik iets uit de koffer ging halen zag ik dat de buurman van het hotel zijn gang aan het uitmesten was, daarbij gebruik makend van een enorm rambo-mes dat aan zijn riem in een schede hing. Ik vreesde kort dat ik zijn mes de volgende ochtend in mijn voorband zou terugvinden, maar Toledo is nu eenmaal de stad van de zwaarden en messen.
De stad is wel een regelrechte toeristenval, waar het officina de tourismo dicht blijft terwijl die vent die voor 2 euro even verderop stadsplannetjes verkoopt in zijn handen wrijft, maar de kathedraal is absoluut een ‘moet-zien’ voor eender wie. De dag had evenwel één besluit: ik was versleten. Doodop na bijna 500 km rijden en een uur of 4 rondhangen. Dat de muren van karton waren kon me geen bal meer schelen.
Zaragosa 530 km
In een boog rond Madrid blijven rijden en eigenlijk zo min of meer per ongeluk terechtkomen in één van de mooiste streken die ik ooit heb doorkruist. Per ongeluk, omdat het er op de kaart zo niet uitziet en omdat ik niet voorzien had om hier iets speciaals tegen te komen. De sierra’s tussen Cuenca en Teruel zijn iets wat je toch hoe dan ook eens moet gedaan hebben. De wegen zijn fantastisch, de temperaturen vallen door de hoogte best mee en het verkeer is schaars. Schrijf het dus maar ergens op: de SERRANIA DE CUENCA. Je passeert er de bron van de Taag, de bron van de Cuervo en de ene helling na de andere afdaling.
Nochtans begon de dag iets minder. Het systeem van 24h/24h benzine tanken met een betaalkaart bestaat eigenlijk niet in Spanje. Zo goed als in elk station werkt iemand achter de kassa, al dan niet bijgestaan door iemand die tankt. Aangezien het zondag bleek te zijn en die mensen ook hun rust verdienen, was elk lokaal benzinestation dicht. Toen de display begon te flikkeren en het daarbij verschijnende resterende kilometerbereik alsmaar verminderde moest ik even de snelweg op, gewoon om te tanken. Daar schoof ik aan achter een groepje Spaanse allroads, V-stroms e.d. en we raakten in het Frans aan de praat. De Crosstourer blijft de mensen hier duidelijk aanspreken, maar ik moest verder toen bleek dat ik zodanig veel benzine had getankt terwijl ik op de motor zat, dat hij er begon te verliezen toen hij schuin op zijn jiffy stond. Na mijn bijna-glijders gisteren stelde ik tot mijn tevredenheid vast dat de motor opnieuw heel zeker en met vertrouwen door de bochten ging. Het zal dus wel degelijk aan de warmte hebben gelegen.
Zaragosa is de vierde grootste stad van Spanje en bovendien was het centrum zowat integraal opengebroken door werken. Off-road in de grote stad dan maar, want anders was er geen beginnen aan. Die kerels met hun fluovestjes zwaaiden wel, maar ergens denk ik dat het niet echt vriendelijk bedoeld was… In elk geval lukte het me om – na een korte pittige doortocht langs een voetpad – voor het hotel te parkeren, midden de werken en net naast een terrasje. Niemand zou die nacht de motor weg krijgen, zoveel was zeker.
De immense kathedraal van Zaragosa maakt alweer duidelijk dat Spanje in de hoogdagen van het Christendom een echt ‘rijk’ was, in elke betekenis van het woord. Toen de avondmis na een korte verkenning begon had ik in tegenstelling tot heel wat anderen toch het fatsoen om die mensen hun ding te laten doen zonder overal tussendoor te blijven lopen.
Bagnères-de-Luchon 475 km
Tussen Zaragosa en de Pyreneeën ligt alweer een interessant motorparcours verborgen. In tegenstelling tot gisteren iets vochtiger en een beetje groener, maar minstens even uitdagend. Het asfalt bleek ‘hobbelig’ te zijn bij momenten, wat me deed bedenken dat ik hier niet zo graag met een CBR overheen zou denderen van haarspeld naar haarspeld, maar voor de Crosstourer was het ideaal. Aan de Somport ligt een fenomenale (betalende) tunnel van ettelijke kilometers, maar met de motor is het leuker om die links te laten liggen en echt de pas over te steken.
Aan de Franse kant van de bergen wou ik nog een tourrit rijden die me achtereenvolgens over de Aubisque, de Soulor, de Tourmalet, de Aspin en de Peyresourde loodste. Behalve op de Tourmalet – die hoger is dan de andere – was het vooral een mistig affaire, met de nodige obstakels in de vorm van loslopend vee, schapen, ezels en veel fietsers. De bochten lukten vlot, het afdalen voelde snel aan en zowel bergop als bergaf lieten de weinige auto’s me passeren. Op de Aubisque haalde ik twee Deense bikers in. Boven was er plots nog maar één Deen te zien en toen we aan de praat raakten bleek zijn kameraad teruggekeerd omdat hij geen fan was van hoogtes. Dat leek me een rare plaats daarvoor, maar goed. Hij was met een 650 of 750 onderweg (Africa- twin?) en die was echt VOLgepakt. Zowel vooraan als achteraan hing er van alles aan die motor te bengelen en toen moest die kerel daar nog tussen plaatsnemen. Het deed me bedenken dat zijkoffers een goeie koop geweest waren.
Na de Peyresourde was het al 18u gepasseerd en moet ik eerlijk toegeven: ik was stilaan gek gedraaid op al die cols. In Bagnères kwam ik in een eigenaardig hotelletje terecht. De deuren sloten om 21u en ik was er op een heel opvallende manier veruit de jongste en dan bedoel ik met een verschil van minstens 40 jaar. Bovendien leek iedereen er vaste gast én alleen. Nu goed, ik was moe genoeg om te slapen en het was pas de volgende dag dat het volledige plaatje duidelijk werd, toen ik buiten bij de motor stond en zowat elke gast op krukken of mankend de weg overstak en door het park naar het kuuroord daar trok.
Ussac 500 km
‘Ussac’ zegt U wellicht niks. Het is een onooglijk klein dorpje op een kleine 800 km van België, dichtbij de snelweg die je van of naar het Zuiden brengt. Normaal zou ik me de naam volgende week ook niet meer herinneren. Er is één hotel, dat als doorgangsadres kan dienen. O, en het ligt op een steil bergje.
Nu moet het er natuurlijk om doen dat ik, na 4300 km door Spanje en Frankrijk, na al die Pyreneeëncols, na hitte en mist, uitgerekend daar op dat steile bergje, in de (echt!) op één na laatste bocht voor het hotel een fout maak. Haarspeld omhoog in tweede versnelling en stilgevallen. Op zich niks ergs, ware het niet dat de motor bepakt een vijftal keer zwaarder is dan zijn bestuurder, die dat hele gevaarte dus onmogelijk in een steil bochtje rechtop kon houden. Na 20 000 bochten kies ik er de laatste uit om te gaan liggen! Eventjes schrikken en dan natuurlijk vloeken. Niemand te zien, maar dus ook niemand om te helpen. De motor lag zowat ondersteboven, met het stuur lager dan de wielen, half op de zijkoffer. Ik zag al snel de benzine op het asfalt lopen, maar een eerste poging om de 300 kilo weer overeind te krijgen leverde niks op. Helm uit, bagagerol eraf, nog meer benzine op het asfalt, althans dat hoop ik, want als het olie is die eruit loopt ben ik helemaal nergens straks. Eventjes ademhalen en terugdenken aan dat trucje dat ik eens had gezien: door de knieën, hand achteraan, hand aan stuur tegen de tank trekken, voorrem dicht, rug tegen de motor en overeind duwen. Het feit dat ik er ook nog aan dacht om de jiffy eerst uit te klappen zodat hij daarop kon staan in plaats van eenmaal rechtop aan de andere kant weer op de stenen te donderen, illustreert dat ik toch niet helemaal de pedalen kwijt was.
Twee minuten later kon ik de hele boel weer opladen en een beetje wankel mijn weg vervolgen. Amper 150 meter verder was het hotel. Om dood te vallen. Opnieuw alles afgeladen en de motor aan een eerste van zeker tien grondige inspecties onderworpen. Wonder boven wonder leken alleen de zijkoffer en de rechtse winddeflector geschonden. Achteraf bedacht ik dat de zijkoffer, waar de jethelm inzat die ik de hele reis niet gebruikt had, perfect de schok had opgevangen. Die avond ben ik nog een keer of zes gaan kijken of ik niks zag lekken, geen schade zag, links en rechts vergelijken, … iedereen die zijn motor al eens heeft opgeraapt herkent het wel.
De daaropvolgende dag was een snelwegdag naar huis. Een goeie 750 kilometer tegen een stevige 135 km/u. De eerste kilometers was er een beetje sprake van het spreekwoordelijke ei in de broek, maar uiteindelijk moet je toch de knop omdraaien en gas durven geven. Mijn enige vrees was dat de klap op het stuur iets had aangericht in de voorvork en hoe meer ik me daar zorgen over maakte, hoe meer ik de indruk kreeg dat het stuur scheef stond natuurlijk.
Ondertussen zit er een nieuwe winddeflector gemonteerd en werd alles vooraan gecontroleerd en uitgemeten. Conclusie: niks aan de hand. Het zit ook wel tussen de oren natuurlijk. Thuis had ik na tien dagen een indrukwekkende 5048 km op de teller. De motor bleek een absolute topper te zijn, die bovendien had geïllustreerd dat hij tegen een stootje kon. De ritten waren goed geweest en alleen reizen was me alweer bevallen. Exact twee dagen duurde het voor ik weer begon te plannen.